Dammen heeft mij nooit aangesproken. Het is een saai spel: alleen maar platte schijven op het bord, soms twee op elkaar, nooit eens wat anders dan schijven. Ze mogen enkel schuin naar voren (doen daardoor aan de lopers uit het schaakspel denken) en mogen in principe nooit een andere richting kiezen. En dan het bord: 100 vakjes, waarvan er maar 50 worden gebruikt. Wat een verkwisting. Ik zou zeggen: kies dan ook voor een bord met 50 vakjes. Maar goed, we zouden het over schaken hebben.
Een schaakbord telt 64 vakjes, door insiders velden genoemd. Zoals je hier ziet, kan het ook anders. De preciesen onder de lezers zullen wel direct gaan tellen. Ik hoor wel een keer of ze op 64 uitkomen. De velden worden heel saai verticaal met de cijfers 1 tot en met 8 aangeduid en horizontaal met de letters a tot en met h. Er zijn schakers die dit niet kunnen onthouden. Zij kladden deze cijfers en letters op de rand van het bord. De nettere schakers (die schaken altijd met mes en vork) kunnen deze mix van cijfers en letters vaak ook niet onthouden. Die zie je na elke zet met een vinger en met klankloze lippen van 1 tot 8 en van a tot h tellen. Want schakers moeten, zoals bekend, hun zetten opschrijven. Maar daarover heb ik het al eens gehad.
Ik houd niet van deze koele, abstracte, wat men noemt algebraïsche notatie (afgezien van het feit dat ik helemaal niet van noteren houd). Die algebraïsche benadering miskent op grove wijze de warme band tussen speler, stukken en velden, zoals die al bestaat voordat er één zet is gedaan. Je ziet veel spelers voor het begin van een partij contact zoeken met hun stukken op het bord. Strelen, rechtzetten (vooral de paarden), een hongerige blik werpen naar de stukken aan de overkant. Het liefst zou ik mijn stukken helemaal niet spelen maar bij me houden op de twee dichts bijzijnde rijen. De eerste zet die ik in een partij moet doen snijdt altijd een beetje door mijn ziel. (Vandaar het mes.) Het heeft iets van een afscheid, en later in de partij blijkt het vaak ook een afscheid voor eeuwig te zijn.
De methode die ik hieronder aanbeveel zet stevig het mes in de abstracte opzet en streeft naar het benoemen van de velden in begrijpelijk Nederlands. De nieuwe opzet is gebaseerd op het stratenplan van veel Amerikaanse steden. Het voordeel van deze keuze is duidelijk: het "stratenplan" van een schaakbord kan worden opgenomen in een navigatiesysteem. Dus voortaan je tomtom meebrengen! Ieder veld kan bovendien worden geadopteerd voor de vestiging van een bedrijfje. Ik claim het veld dat nu nog d4 heet voor mijn eetcafé Deevier. Iedereen kan inschrijven op een veld om daar zijn (eet)café, zijn coffeeshop, of welk ander passend bedrijf ook te vestigen. Er moet natuurlijk wel pacht worden betaald voor een veld. Daarmee kunnen de clubkassen worden gespekt.
De verticale lijnen krijgen een eigen naam. Dat de twee lijnen in het midden Koningstraat en Koninginnelaan zullen gaan heten, ligt voor de hand. De lijnen aan de zijkanten noem ik Domtorengracht en Martinitorengracht. Over de definitieve naamgeving moet natuurlijk eerst eindeloos worden vergaderd in plaatselijke, vervolgens landelijke en tenslotte internationale straatnaamcommissies. Dat geldt ook voor Renbaan West en Renbaan Oost, waar de paarden briesend wachten op de start van hun vernietigende race, en voor Loperstraat en Loperbaan of Loopbaan. De rijen noemen we gewoon 1e, 2e ... 8e straat. Eetcafé Deevier is dus gevestigd op de kruising van Koninginnelaan en 4e straat. Dat is toch veel duidelijker dan het abstracte d4?
Met deze eerste uiteenzetting over dit onderwerp moet iedere schaker in staat zijn de stukken op het bord te zetten voordat de partij begint. Voorwaarde is natuurlijk wel dat het bord in goede orde verkeert. Als de velden niet op hun plaats liggen, ontaardt de partij snel in een grandioze chaos. Dus eerst de velden op hun plaats zien te krijgen, en dan pas de stukken.
En wat die vork daar doet op de eerste afbeelding? Even goed kijken.
tekst: Cas Aubel fotografie: Frans Drummen
Volgende aflevering: Paardenhoofdstel
|
|