Een pion, een pion, een pionnetje, een pionnetje dat danst in de wind. Zo zong Toon Hermans. Maar die zag ze vliegen, aan een draadje...
De pion in het schaakspel is in al zijn eenvoud het meest bijzondere onderdeel van de schaakstukken. Er gaat altijd een lichte golf van ontroering door mij heen wanneer ik ze daar aan het begin van een partij zie staan op de tweede en de zevende rij. Wat gaat er door ze heen? Je ziet de jaloerse blikjes in de richting van hun makkertjes op de d- en de e-lijn. Die mogen natuurlijk, zoals meestal, weer het spits afbijten. Ze zijn allemaal erop gebeten de eerste zet te mogen doen, maar heel vaak wordt dat gegund aan de jongens van de d- en de e-lijn. Na die eerste zet zie je de belangstelling bij de meeste andere pionnen tanen. Ze hoeven niet zo nodig vooruit te gaan. Al spoedig is het tafereel volstrekt veranderd. Geen strijdlustige mannetjes, maar meer een rijtje poesjes die zich koesteren in het warme zonnetje. Zo van: laat mij hier maar rustig staan, en als het nodig is merk ik het wel.
Er zijn van die schaakpartijen waarin de pionnen niet van het bord zijn te slaan. Na een uur, en ook nog na twee uur, en soms nog later, zijn ze nog steeds allemaal van de partij.
Het bord lijkt voller te staan dan bij het begin, en naast het bord staan alleen lege koffiekopjes of verschraalde pilsjes, maar geen enkel schaakstuk, zelfs geen pion. Vaak kan ik mijn ogen niet geloven en begin ik alle stukken op het bord te tellen. Twee-en-dertig! Ze zijn er allemaal nog. Pionnen zijn taai, van heel ander materiaal dan de overige stukken die zich vaak de weg laten versperren door pionnen. Ze ogen zo vriendelijk, maar langs hun dijen hebben ze venijnige stekels verborgen. Die laten ze soms tijdens een zet als een flits naar voren schieten, zodat ze een vlijmscherpe vork vormen waaraan ze links of rechts een stuk van de andere partij dreigen te rijgen.
Maar meestal zijn die stekels in ruste, en nauwelijks te ontdekken.
Plotseling komt er leven in de brouwerij. Links en rechts snellen pionnen onverhoeds richting overkant. Wat bezielt ze? Hun grootste ambitie, zegt men, is te promoveren tot dame. Dat klinkt inderdaad heel eervol. Maar als er een promoveert tot dame zonder schaak, en aan de overzijde promoveert er vervolgens een tot dame met schaak, dan is de promotie van de eerste vaak zonder betekenis. Dan zie je een dame zachtjes wenen om haar verloren jeugd als pion.
De echte ambitie van elke pion is niet promotie tot dame maar de koning van de andere partij mat zetten! Dat kan overal gebeuren, als die koning maar zo vriendelijk is in hun buurt te komen en daarbij tegelijkertijd zijn terugtocht praktisch onmogelijk maakt. Dan, als een duveltje uit een doosje, komt het meest gemene zetje uit het hele schaakspel. Een pionnetje wordt een rij dichter richting koning geschoven, meestal door slechts een vingertop, en dan is het opeens mat! Het kleine pionnetje brengt de grote machtige koning om hals.
Na afloop van het spel gaan de pionnetjes allemaal in één grote doos. Daar wachten ze op de volgende partij, in afwachting of ze dan op de e-lijn worden opgesteld, of op de d-lijn; in de hoop dat ze dan eens tot dame zullen promoveren, het liefst tot dame met schaak; of gespannen wachtend op de kans van hun leven dat ze de koning van de overzijde mat mogen zetten, het liefst midden op het bord. Jammer dat de pionnen met zovelen zijn. Dan is hun kans op de vervulling van een van die pionnendromen kleiner dan wanneer wij zouden schaken met slechts één pion. Misschien is dat een idee: een partij spelen met alle stukken maar met een enkele pion. Scheelt heel wat denkwerk.
Tekst: Cas Aubel Illustraties: Frans Drummen Volgende schaakbeeld: promotie en degradatie
|
|