Toen er kinderen met hun driekoningenlied bij mij aan de deur kwamen, heb ik ze, zoals u weet (schaakbeeld 77), een handvol pionnen gegeven omdat ik zo gauw niets anders bij de hand had. Het was een spontaan gebaar, maar nu zat ik wel zonder voldoende pionnen. Van elke kleur waren er nog drie in de doos. Maar ja, je wilt toch schaken en daarom heb ik de schaakopening met drie pionnen bedacht. Beide spelers mogen aan het begin van het spel de drie pionnen plaatsen op zelf gekozen velden op de tweede (wit) of de zevende rij (zwart). Voordat ze dat doen, moeten ze de tegenstander op een briefje aangeven welke velden worden gekozen, zodat de keuze niet kan worden bepaald door de opstelling die de andere speler kiest.
Ik denk dat ik het de eerste keer zal proberen met de velden op de d-, e- en f-lijn, zodat de koning niet meteen al open en bloot staat voor vijandelijke aanvallen. De praktijk zal moeten uitwijzen of dat de beste opstelling is. Ik denk het niet. Wit zou immers al op de eerste zet een zwarte toren kunnen slaan, op a8 of op h8. Daar moet iets aan worden gedaan. Mijn d-e-f opening deugt dus in elk geval niet.
Twee van de drie pionnen zullen op a2/a7 en op h2/h7 moeten worden geplaatst, wil je niet meteen al op de eerste zet een toren verliezen. Wat doe je met de derde pion die je mag plaatsen? Een klein borstwerinkje voor de koning? Er volgt wellicht al direct op de eerste zet een schaakje met Da4 of Lb5. Maar een schaakje is niet erg als het maar geen mat is.
Natuurlijk ga ik hier niet meteen al mijn eerste openingsanalyse weggeven, maar ik kan je verzekeren dat dit spel met drie in plaats van acht pionnen bij de start niet zo heel eenvoudig is. Een nieuwe bron voor de openingsbibliotheken.
Overigens beloof ik bij deze dat ik voorlopig niet opnieuw zal komen aandragen met andere afwijkingen van het standaardmateriaal. De standaard is al moeilijk genoeg. Vind ik tenminste. Tekst: Cas Aubel Foto: Frans Drummen
|
|